-
1 argent
argent [aarzĵã]〈m.〉1 zilver2 geld♦voorbeelden:argent mort • renteloos geldêtre à court d'argent • krap (bij kas) zittenfaire beaucoup d'argent • veel geld verdienenfaire travailler son argent • zijn geld beleggenfaire argent de tout • overal munt uit slaanl'argent lui fond dans les mains • hij, zij heeft een gat in zijn, haar handjeter l'argent par les fenêtres • met geld smijtenprendre qc. pour argent comptant • iets voor zoete koek slikkenvous ne verrez pas la couleur de son argent • u krijgt geen cent van hemen avoir pour son argent • waar voor zijn geld krijgenen être pour son argent • zijn geld er bij inschieten〈 spreekwoord〉 point d'argent, point de Suisse • geen geld, geen Zwitserspour de l'argent • tegen betalingêtre près de son argent • op de centen zittenm1) geld2) zilver -
2 produire
produire [prodŵier]2 opbrengen ⇒ (op)leveren, afwerpen3 veroorzaken ⇒ teweegbrengen, ten gevolge hebben4 overleggen ⇒ tonen, laten zien♦voorbeelden:1. v1) produceren2) opbrengen, afwerpen3) veroorzaken4) tonen, laten zien5) produceren [film]6) introduceren2. se produirev1) plaatsvinden2) optreden [acteur] -
3 faire produire son argent
faire produire son argentDictionnaire français-néerlandais > faire produire son argent
-
4 faire travailler son argent
faire travailler son argentDictionnaire français-néerlandais > faire travailler son argent
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский